Ver achter Alberto & Lance strijdt een ander duo: Kenny & Angelo - de twee slechtste klimmers van het peloton.
‘Pffff…’, zegt Kenny van Hummel en hij slaat een blikje cola achterover. Hij ziet er uitgewoond uit. Zweetkorsten op zijn broek, slijmdraden rond zijn mondhoeken, een blik die zo hol is dat het echoot als hij met zijn ogen knippert. Hij pfffft nog maar eens en begint aan een litertje water.
‘Pffff…’, zegt Angelo Furlan. Vloekend stapt hij van zijn fiets en gaat op de grond zitten. Zijn onderlip hangt op zijn knieën. Onder het verband om zijn been een streep zwartrood opgedroogd bloed. Hij schudt zijn hoofd. ‘Pffff…’
Kenny & Angelo: het zou een geweldige naam zijn voor een goochelduo dat optreedt op al uw feesten en partijen. Maar Kenny & Angelo zijn derdehands artiesten. Ze zijn sprinter van beroep. Kamikazepiloten. Snelheidsduivels. Mannen met een jump.
Achterhoede
Maar afgelopen dagen hebben ze aan hun jump net zoveel gehad als Hans Klok aan een verwoestende eindsprint. Terwijl de klimmers hun hart mochten ophalen in de Pyreneeën, streden Kenny & Angelo hun strijd in de achterhoede. Niet tegen renners van vlees en bloed, maar tegen de meest genadeloze concurrent van allemaal: de klok. Etappe na etappe gingen ze van start met één enkel doel: op tijd binnenkomen.
Dat ze gingen afzien, dat stond vast. Dat ze zouden lossen ook. Je kunt er je horloge op gelijkzetten. Zodra de weg omhoog loopt, meldt de koersradio dat de nummers 199 en 134 in de problemen zijn. Als Kenny & Angelo een beetje mazzel hebben, duurt het klimmetje niet al te lang en kunnen ze terugkomen in de afdaling. Maar in de Pyreneeën zijn er geen klimmetjes. Als het omhoog loopt, dan loopt het ook écht omhoog.
‘Man,’ zegt Van Hummel na de zaterdagetappe, ‘ik heb toch weer afgezien… beestachtig dit. Het niveau is zo hoog. Misschien ben ik hier wel de slechtste klimmer, samen met Furlan, maar we hebben wel het meeste karakter van iedereen. We proberen in een groepje te komen, maar het gebeurt ook dat we de hele dag alleen rijden. We stimuleren elkaar. Hoe? Nou, met een beetje Engels. Of ik roep ‘forza!‘. En met handen en voeten kom je ook een heel eind. Soms is er nog iemand anders bij. Napolitano ofzo. Vandaag belandde Koldo Fernandez, die Baskische sprinter, ook achterop – had blijkbaar een slechte dag. Hij was een blok aan ons been. Deed amper kopwerk.’ Met een grijns: ‘Op het tweede klimmetje reden we hem eraf. Normaal wordt er dan gewacht. Maar ik heb tegen Furlan en Napolitano gezegd: rij maar door. We hebben toch niks aan hem. Die Koldo dacht trouwens dat hij nog wel even een bidonnetje van onze ploegleider Merijn zou krijgen. Nou, mooi niet dus. Ik heb gewoon tegen Merijn gezegd: laat ‘m maar verrekken, die Koldo.’
‘Ik doe er alles aan om op tijd binnen te zijn. Ik geef niet op. Nooit nie. Je kunt meer sterven dan je denkt. Ik ga de hele dag vol gas, neem alle risico’s in de afdaling. En gelukkig ken ik twee woorden Spaans en Frans. ‘Puje!’ en ‘poussez!’. Betekent ‘douwen!’ Zonder die woorden en al die duwende toeschouwers zou ik niet weten hoe ik op tijd bij de finish zou moeten komen.’
Hoe ze het doen, doen ze het. Maar het duo Kenny en Angelo overleeft de Pyreneeënreuzen glorieus. Met een paar centimeter tandvlees minder, maar daar sprint je toch niet mee.
Van Hummel gooit het laatste halve litertje water in zijn keelgat en zegt: ‘Jongens, ik ga naar de bus. Lekker met de beentjes omhoog zitten. Wat ik vanavond doe? Extra veel drinken, extra veel eten en extra veel stretchen. En dan maar hopen dat ik morgen hersteld ben.’
Oorlel
En weg is Kamikaze Kenny. Als hij al lang en breed met de beentjes omhoog in de bus zit, komt Koldo Fernandez binnen, verrekt tot in het puntje van zijn oorlel. Hij is buiten de tijd. Die zit zich straks te verbijten voor de tv als Kenny of Angelo een massasprint wint. Onmogelijk? Welnee. Sprinten is net als goochelen: je weet nooit wanneer er een konijn uit een hoge hoed jumpt.