Verbijsterd zie ik om mij henen,
aanschouw een wereld vol geweld,
waar oprechte vaderlandsliefde,
heden ten dage niet meer telt.
Waar, den vaderland getrouwen
blijf ik tot in den dood,
niet meer teld voor de regering
en ook zeker niet voor rood.
Waar ouderen geheel verlaten,
beroofd, geplunderd en ontdaan.
Niet meer bij machte om te leven,
geheel vrijwillig sterven gaan.
Waar onze jeugd dreigt te verstikken,
met een been reeds in hun graf,
ten offer aan regering’s grillen,
die hun land aan vreemden gaf.
Waar kerkensterven door de sloper,
geheel van pracht en praal ontdaan.
Mijn god, u zal het nie geloven,
er komt daar een moskee te staan.
Waar onze culturele waarden,
die wij als erfgoed eens vergaarden,
geheel en al ten gronde gaan.
O god, kan u misschien vertellen,
hoelang dit nog zo door moet gaan?
Met heimwee denk ik aan mijn Holland,
het schone Holland, van weleer.
Ik kan mijn tranen niet bedwingen,
dat schone
HOLLAND is er niet meer!