DE RICHTINGSAANWIJZERS
Alvorens een manoeuvre of een beweging uit te voeren die een zijdelingse verplaatsing vereist of een wijziging van richting veroorzaakt, moet de bestuurder zijn voornemen tijdig genoeg kenbaar maken met de richtingsaanwijzers wanneer het voertuig daarvan voorzien is of, zoniet en indien mogelijk, door een teken met de arm.
Deze aanduiding moet ophouden zodra de zijdelingse verplaatsing of de wijziging van richting uitgevoerd is.
Wanneer het voertuig niet voorzien is van richtingaanwijzers moet de bestuurder zijn voornemen, indien mogelijk, kenbaar maken door een teken met de arm